Daniel Heinsius (Heins – Δανιὴλ Εἱνσιάδης, 1580–1655) zag het levenslicht te Gent op 9 juni 1580, vandaag exact 441 jaar geleden. Omwille van hun protestantse geloof moesten zijn ouders echter al vroeg uitwijken naar Engeland; ze keerden na een tijdje terug naar de Lage Landen en vestigden zich in het liberalere noorden. Heinsius studeerde eerst rechten aan de Universiteit van Franeker (1596) maar was al snel aangetrokken tot de Universiteit van Leiden, waar hij bij de befaamde geleerde en polyglot Josephus Justus Scaliger studeerde. In diens voetsporen ontwikkelde Heinsius een fascinatie voor het Grieks en kreeg hij uiteindelijk ook de Leidse leerstoel in die taal toegewezen in 1605. Deze aanstelling cumuleerde hij met verscheidene andere academische functies, onder meer dat van universitair bibliothecaris.
Heinsius was niet alleen een ijverig uitgever van antieke Griekse teksten (o.m. Hesiodus in 1603), maar had ook een ongezien dichterlijk talent: zijn drietalig oeuvre – Nederlands, Latijn en uiteraard Grieks – is bijzonder veelzijdig en is deels geschreven onder het veelzeggende pseudoniem ‘Theocritus van Gent’ (Theocritus à Ganda). Zijn eerste Griekse publicaties stammen uit het jaar 1602, en de Griekse Muzen zouden hem blijven begeesteren tot aan zijn dood.
Heinsius schreef prachtige Griekse composities, met als hoogtepunt zijn goed onthaalde Peplus (1613), een verzameling prosopopoëtische gedichten waarin hij vooral antieke filosofen het woord geeft. Bovendien groeide het Griekse aandeel in zijn veelvuldig herdrukte dichtbundels vanaf de tweede editie uit 1606 gestaag aan. Als we sommige geleerden mogen geloven, beheerste Heinsius het Grieks zo goed dat hij erin geslaagd is om een Grieks gedicht van zijn hand voor een epigram van Philodemus te doen doorgaan!
Ondanks zijn populariteit is Heinsius’ luchtig oeuvre tot op heden amper bestudeerd en in kaart gebracht. Om deze uitzonderlijke Griekse dichter van eigen bodem vandaag te vieren, belicht ik hier graag een speels wijngedichtje in elegische disticha. Hoewel het poëempje amper 14 verzen telt, herbergt het vele lagen: het is een leerdicht dat met een zweempje humor tips voor sociaal wijndecorum biedt, dat alles op een nietzscheaans snijveld tussen het apollinische en dionysische.
Griekse tekst
Quomodo vinum sit bibendum inter amicos
Ὤφελε μηδ᾿ ἐγένου ποτ᾿ ἐνὶ μερόπεσσι Λυαῖε,
μηδέ σ᾿ ἔτικτεν ὅλως ἐκ Διὸς ἡ Σεμέλη·
λίην γὰρ δύσχρηστος ἔφυς χαλεπός τε πελάσσαι·
οὐ φευκτὸν πάντῃ χρῆμα, καὶ οὐ παριτόν.
Ὃς γάρ σε στυγέῃσιν, ἐνὶ φρεσὶν ᾗσιν ἀέξει
νηφάλεον πένθος, τὸ στόμα δ᾿ οἱ δέδεται.
Οὐδ᾿ ὅγε συσσίτοισιν ἔπος φίλον ἐκταμιεύοι
δύσμορος, οὐδ᾿ ἑτάροις ἀνδράσιν ἐν θαλίῃ.
Ὃς δέ σ᾿ ἄγαν φιλέῃσιν, ἀνύμφευτόν τε πίῃσιν,
ἀμφότερον καὶ νοῦν καὶ πόδας ἀστατέει.
Πολλάκι μὲν βάζων τόπερ ἦν ἄρρητον ἄμεινον,
οἷά τις ἐν πεδίῳ πῶλος ἀφηνιάσας.
Ὃς δὲ μόνος σοφός ἐστιν, ὃς ἂν πίνῃσι, γαμίσκων
τὸν Βρόμιον Νύμφαις, τὴν Χάριν Ἁρποκράτει.

Vertaling
Hoe wijn te drinken onder vrienden (1616 of iets eerder)
Was je maar nooit onder de mensen gekomen, Lyaeus,[1]
had Semele je maar helemaal niet gekregen van Zeus!
Waarlijk, wat ben je moeilijk te nuttigen en lastig te benaderen:
langs geen kanten te ontvluchten, en toch niet toegankelijk.
Want al wie jou haat, voedt in zijn hart
een nuchter leed, maar zijn mond zit op slot.
Hij kan geen enkele mop tappen voor zijn disgenoten,
de ellendeling, zelfs niet voor zijn kameraden op een feest.
Maar al wie jou te zeer liefheeft, en jou onversneden[2] drinkt,
die slaat op hol, zowel zijn verstand als zijn benen.
Vaak zegt hij wat beter ongezegd was gebleven,
zoals een veulen in het veld dat zich niet laat teugelen.
Wijs is alleen hij, die bij het drinken Bromius
koppelt aan de Nimfen, en Charis aan Harpocrates!
[1] Lyaeus is een andere naam voor Dionysus, de god van de wijn, die doorheen het gedicht wordt aangesproken en als personificatie van de wijn figureert.
[2] Letterlijk staat er ‘ongehuwd’, een metafoor voor zuiverheid en puurheid, die hier van het morele op het fysieke niveau is toegepast: pure, onversneden wijn. Een andere mogelijke interpretatie die Heinsius kennelijk ook bedoelde, als we op zijn Nederlandse vertaling mogen afgaan (zie onder), is ‘nimfloos’, in de metonymische zin van ‘zonder water’, waarbij ‘nimf’ staat voor haar habitat, het water.
Toelichting
De mens en wijn: het is een moeilijk huwelijk. Het huwelijk is dan ook een passende metafoor die verschillende keren doorheen dit gedicht echoot in de woordkeuze: in het bijzonder in ἀνύμφευτόν, ‘ongehuwd’ (vers 9) en γαμίσκων, ‘in de echt verbindend; koppelend’ (vers 13). De raadgevingen over loslippigheid kan je met wat goeie wil ook betrekken op het huwelijksleven. Enige uitleg vergt het laatste vers, waar Heinsius de wijze methode van wijndrinken belicht: daarvoor moet je Bromius aan de Nimfen koppelen, en Charis aan Harpocrates. Maar wat betekent dat nu?
- Bromius, ‘dreuner; brommer’, is een alternatieve benaming voor Bacchus of Dionysus, en staat dus voor wijn, terwijl de Nimfen een metafoor zijn voor hun habitat: het water. Heinsius zegt hier dus in het Grieks dat je je wijn niet onversneden moet consumeren maar letterlijk water bij de wijn moet doen.
- Harpocrates is de Griekse god van de stilte, terwijl Charis de vreugde personifieert. Je zoekt met andere woorden best een evenwicht tussen zwijgen en vermaak!
In Heinsius’ eigen vrije Nederlandse vertaling van het gedicht, waarmee ik uiteraard niet kan concurreren, is de ontknoping veel duidelijker gesteld:
Och of ghy noeyt en waert uyt Semele genomen
Door Iupiters toe doen, en hier by ons gekomen.
Want het gebruyck van u, is moeyelijck en quaet,
Het sy dat men u neemt, het sy dat men u laet.
Want, Bacche, die dyschout, is dadelick geschonden,
Zijn hert is vol van rou, de tonge staet gebonden.
Soo dat hy niet en kan by vrienden aen den dis
Een reden brengen voort, die om te lacchen is.
Maer die de Nymphen vlien, en u te seer beminnen,
Die worden schielick los van voeten en van sinnen,
Gelijck een peert dat holt: en smijten dicwils uyt
Dat best geswegen waer, en niet te veel en sluyt.
Daerom is hy wel wijs, en sal alleen beklijven,
En vroeylick in den dranck en sonder schade blijven,
Die voecht vier saecken t’saem die quaet te voegen sijn,
Het swijgen by de vreucht, de Nymphen by de wijn.
Voor een goed tekstbegrip van het Grieks voegde Heinsius naast deze vrije vertaling “in onse moederlicke tale” ook een letterlijkere Latijnse vertaling toe, die je hier kan raadplegen (zie ook de afbeelding).

Tot slot een woordje over Heinsius’ Grieks hier, dat van zijn typische soepelheid getuigt. Het gedicht bevat enkele uiterst zeldzame woorden, typisch voor geleerde poëzie uit de vroege zeventiende eeuw: met name παριτόν, ‘toegankelijk’ (vers 4) en ἐκταμιεύοι, ‘kan distribueren; kan uitreiken’ (vers 7), een actieve werkwoordsvorm waarvan in de oudheid enkel de medio-passieve is betuigd, namelijk ἐκταμιεύομαι. Ten slotte, het accent op het adjectief νηφάλεον komt niet overeen met moderne praktijken, waar we νηφαλέον verwachten. Misschien verwarde Heinsius het adjectief met de variante vorm νηφάλιος of was het in de vroege zeventiende eeuw gebruikelijk om νηφαλέος proparoxytoon te schrijven.
Voilà! En nu het terras op om te vieren dat onze Heinsius jarig is: met mate(n), zoals onze dichter het liefst had.
Hoe citeren?
Citeren: Van Rooy, Raf. 2021. “Heinsius jarig! Dat vieren we met wijn.” Adendros (blog). 9 juni 2021.