28 oktober alweer, verjaardag van onze dwarsdenker Erasmus van Rotterdam. Wat een dag ook om mijn lectuur van Sandra Langereis’ biografie ein-de-lijk af te ronden. Na initieel Erasmus in mijn onderzoek wat te hebben vermeden (“over die kerel is toch alles al gedaan”), ben ik in de laatste vijf jaar dan toch ook bij de onvermoeibare Rotterdammer gestrand, eerst volens nolens als deel van ons project over het Leuvense Drietalencollege, later met de volle goesting van een ware Erasmusliefhebber. Met mijn fascinatie voor al wat Grieks is in Neolatijns Europa kon dat achteraf bekeken ook moeilijk anders. Met zijn niet-aflatende vertaalslag van Griekse teksten, zijn baanbrekende uitgave van het Griekse Nieuwe Testament en bijbehorende herschrijving van de Latijnse Vulgaat, zijn Adagia en Gesprekken die monsterlijke proporties gingen aannemen, en ga zo maar door. Erasmus schreef zelfs wat bescheiden Griekse gedichten, waarvan het vroegste uit 1502 een kerngedachte uitdrukt die hij later in zijn antilutherse betoog over de vrije wil verder zou uitwerken: wie goed leeft, zal goed sterven, en weer opstaan (zie Langereis, p. 678 en het citaat hieronder).
Ἰάκωβε Βάττε, θάρσεο·
καλῶς θανὼν παλιμφύει.
“Hou moed, Jacob Batt: wie goed sterft, staat weer op.”
(Griekse tekst overgenomen uit Lamers & Van Rooy 2022: 222)
Mijn interesse in Erasmus is geleidelijk aan het uitgroeien tot een ware voorliefde, met dank ook aan Langereis’ monumentale biografie, rijkelijk voorzien van een literatuurdossier, voetnoten en index. Het tragikomische theaterstuk dat Erasmus’ leven was, of eerder komitragisch, als we het chronologisch correct zouden willen weergeven, vindt in de biografie een logisch opgebouwd geheel, met her en der wat welkome sprongen in de tijd ter afwisseling. De achtergrond over Erasmus’ vader als kopiist met een verleden in humanistisch Italië ontlokte me een Aha-Erlebnis, en uit Langereis’ zaak voor 1469 als geboortejaar sprak ook veel overtuiging, al moest ik tijdens het lezen onwillekeurig ook denken dat het Erasmus überhaupt weinig zou interesseren wat de wereld zou maken van zijn geboortejaar. Als we zijn geboortedag maar konden vieren, en als zijn literaire erfenis maar gevrijwaard bleef… Zijn dood en nalatenschap had hij in elk geval tot in het kleinste detail voorbereid: de postume Verzamelde werken zouden naar alle uithoeken van Europa worden opgestuurd. Een literair zelfbewust man, wiens laatste levensjaar me werkelijk bij de keel greep in Langereis’ ingetogen beschrijving. Op het einde paste ze haar anders zwierige stijl terecht wat aan: gebukt onder allerhande aanhoudende kwalen stierf grootheid Erasmus in mineur, en in onmin met een onherroepelijk verdeeld Europa.
Veelzeggend voor mijn appreciatie van Langereis’ biografie is dat mijn smartphone nu een fotomapje herbergt met kiekjes van liefst 148 pagina’s uit het boek, met enthousiaste markeringen en annotaties. Kortom, Dwarsdenker is tegelijk een goudmijn en een gids voor de Erasmusliefhebber en -specialist.
Het genre van de boekreview schrijft natuurlijk voor dat ik me ook moet uitlaten over eventuele tekortkomingen van het boek. Die vallen wat mij betreft grotendeels in het niet met het genoegen dat ik uit het hele verhaal heb geput, maar mijn kritische, Erasmiaanse geschoolde geest zal ik hier toch even moeten botvieren. Het is enigszins ironisch te zien dat Langereis’ monumentale relaas van Erasmus’ levenslange strijd tegen de barbaren, die in essentie ook een omarming van het Oudgrieks inhield, onachtzaam omspringt met dat Oudgrieks. Het Grieks verschijnt zonder accenten, zonder spirit(ussen), wat Erasmus als Grieks onderwijzer en grammaticavertaler ongetwijfeld voor de borst zou hebben gestoten. Bijvoorbeeld, voor dramatisch effect wordt in een Nederlandse vertaling van Langereis’ hand het Griekse woord δραμα (drama) behouden (p. 609), waar Erasmus ongetwijfeld δρᾶμα (drâma) had willen zien verschijnen, mét accent.
Voor Erasmus was dat Oudgrieks nog springlevend, een expressieve taal vol nuance, die ze deels ontleende aan de kleine maar fijne karaktertjes die Langereis heeft laten vallen. Om maar een indicatie te geven: Erasmus schreef niet alleen een aantal bescheiden gedichtjes in het Grieks (zie boven), maar hij code-switchte vooral ook gretig van Latijn naar Grieks in vele van zijn werken, inclusief de Lof der Zotheid, en, zoals Langereis me weer in herinnering bracht, hij vertaalde zelfs een aantal lijnen van Openbaring uit de Latijnse Vulgaat die in het originele Grieks ontbraken weer naar het Grieks, onder druk van de westerse traditie. Mijn kritiek op dit vlak mag overigens worden beschouwd als een spontane sollicitatie om in een eventuele nieuwe editie deze Griekse onzorgvuldigheden mee te helpen corrigeren, omdat Erasmus dat verdient, en omdat het ten tijde van Unicode echt niet meer zo moeilijk is om correct Grieks te drukken. Als Erasmus en de zijnen dat al konden als deel van hun intensieve kopiisten- en drukkersarbeid een half millennium geleden?
Lovenswaardig is dat Langereis zelf ad fontes, “naar de bronnen,” is gegaan en de citaten uit Erasmus’ werken eigenhandig heeft vertaald, doorgaans ook succesvol. Slechts af en toe deed een vertaling mij de wenkbrauwen fronsen, bijvoorbeeld op p. 470 lezen we: “Zorg jij dat mijn spullen veilig blijven. Ik doe net alsof die kisten van jou zijn.” In de netjes voorziene voetnoot op p. 758 lezen we echter het volgende Latijn: “Fac ut meae res in tuto sint, quas easdem tuas esse ducito.” Dat zou ikzelf eerder als volgt vertalen: “Zorg jij dat mijn spullen veilig blijven, behandel ze als de jouwe.” De bron van verwarring lijkt de imperatief ducito (2de/3de persoon futurum) te zijn, die Langereis als een eerste persoon enkelvoud lijkt te interpreteren, wat hier niet past. Erasmus vraagt namelijk aan Pieter Gillis om zijn spullen goed te bewaren in Antwerpen, alsof het Gillis’ eigen spullen waren: de passage is dus minder “samenzweerderig” dan de suggestieve vertaling doet uitschijnen. Ook het Latijn in de voetnoten, dat ik doornam als welkome afwisseling van Langereis’ Nederlands (varietas delectat), zou overigens baat hebben bij een tweede lezing, om een aantal drukfouten de wereld uit te helpen. In de voorlaatste voetnoot die Latijn bevat (noot 90 op p. 776) lezen we bijvoorbeeld: “Et hic mortus est,” waar we mortuus verwachten, niet mortus.
Als we puur naar de presentatie van Erasmus’ leven kijken, komt de aanloop wat traag op gang, terwijl er op het einde van het boek naar het einde van Erasmus wordt gehaast. Uiteraard vergen de vroege jaren ook veel context die de lezer nodig heeft om Erasmus’ latere leven te begrijpen, maar ik kan me toch niet van de indruk ontdoen dat Langereis de episode na 1517 (“Uitgespeeld”) als fundamenteel minder interessant beschouwt. Zo is het evenwicht enigszins zoek, en bleef ik voor de latere periode wat op mijn honger zitten.
Tot slot nog een woordje over stijl: persoonlijk moest ik er toch wel even aan wennen. De ietwat raadselachtige opening hielp daarbij zeker niet. Dat voelde wat aan als doorploeteren tot het echte werk ging beginnen. Langereis’ zwierige en gevarieerde stijl zaaide soms meer verwarring bij deze lezer dan me lief was. Copia mag dan wel een Erasmiaans ideaal zijn, maar als begaafd pedagoog zou misschien ook hij het met mij eens zijn dat dit boek niet bijzonder laagdrempelig is, en de niet-ingewijde niet zonder meer aanzet om zich bij de schare Erasmusfans aan te sluiten. Langereis’ forse literaire geweld gaat met andere woorden soms wat ten koste van transparantie, of is het misschien toch ook een beetje de taalkloof tussen Nederland en Vlaanderen?
Samengevat: Langereis heeft een monumentaal werk afgeleverd waar ik nog jaren op zal bogen ter inspiratie en ter verdere lering, ondanks het feit dat bepaalde details van deze biografie niet helemaal beantwoorden aan de standaarden van de Erasmiaanse bronnenkritiek.
*
* *
Als uitsmijter trakteer ik de lezer nog graag op een klein Erasmiaans nieuwtje, om in opperbeste sfeer zijn verjaardag te kunnen vieren. In november 1518 kwam in Leuven Erasmus’ revolutionaire handboek voor humanistische theologie (Ratio seu Methodus co[m]pendio perueniendi ad veram Theologiam) van Dirk Martens’ drukpers. De bedoeling was dat het handboek ook zou worden gelezen aan het Drietalencollege, maar die lessenreeks werd door de conservatieve universitaire overheid verboden omdat ze een gevaar voor het christelijke dogma zou inhouden (Langereis, pp. 630-631). Iemand die ongetwijfeld de geplande lessenreeks zou hebben bijgewoond, was Rutger Rescius (ca. 1495–1545), professor Grieks aan Erasmus’ Drietalencollege en ook drukproefverbeteraar (corrector) bij Dirk Martens. Deze Maaseikenaar was toen een jonge twintiger die bij gebrek aan betere leraren voor de leeuwen was gegooid in het college. Zijn Grieks had toen nog ruimte voor verbetering, maar beter dan niets, dacht Erasmus, die Rescius in die periode aansprak als zijn “zoon,” al zou hij later diens geldzucht nog gaan beklagen.
In het kader van ons KU Leuven-onderzoeksproject over het Drietalencollege hebben we de gelegenheid gehad om Rescius’ eigen handschrift beter te leren kennen. Toeval wil dat gisteren mijn oog viel op een exemplaar van Erasmus’ handboek voor humanistische theologie dat zowaar in ons eigenste Leuven wordt bewaard (KU Leuven Bibliotheken, Bijzondere Collecties, R3A23419). Het bevat de volgende handgeschreven opdracht “D. Andreę Gallo φιλτατῷ” ofwel “aan mijn grote vriend de heer Andreas Gallus” (het cursief geeft de vertaling van het Grieks weer; zie afbeelding onder). Na consultatie met Rescius-specialist Xander Feys en vergelijking met andere autografe documenten van Rescius bleek de conclusie onvermijdelijk: dit moet de vroege hand van Rutger Rescius zijn, toen hij nog maar pas professor was aan het Drietalencollege! Vandaar dat hij misschien aarzelend φιλτατῷ (philtatôi) schreef in plaats van het verwachte correcte φιλτάτῳ (philtátōi): hij kreeg niet voor niets bijles van Jacobus Ceratinus in zijn vroege jaren…

Als onze identificatie correct is, en de kans is groot, is dit mogelijk zelfs het eerste getuigenis van Rescius’ handschrift, wellicht geschreven kort na publicatie van het werk in november 1518, misschien bij wijze van opdracht aan een beloftevolle student die de verboden lessenreeks wilde volgen. In deze handgeschreven opdracht code-switchte Rescius in Erasmiaanse geest van Latijn naar Grieks. Deze aanpak kopieerde hij ook in zijn briefwisseling, inclusief de brieven aan de lezer die hij vermoedelijk als ghostwriter van drukker Dirk Martens schreef in zijn vroege periode te Leuven. Het is namelijk ongetwijfeld geen toeval dat de brief aan de lezer uit naam van Dirk Martens achteraan in Erasmus’ handboek wordt gevolgd door een gelegenheidsgedicht van Rescius’ maatje Alardus van Amsterdam, die het initiatief had genomen om les te geven over het werk, tot Erasmus’ ongenoegen.
We proberen momenteel nog volop te achterhalen wie de Andreas Gallus in kwestie is, maar een mogelijke kandidaat is de gelijknamige lijfarts van Heilig Rooms keizer Ferdinand I (zie afbeelding), die vooral actief was in de jaren 1530-50, en wiens traktaat over de pest postuum in Brescia zou worden uitgegeven. Studeerde deze man in Leuven? Paste hijzelf ook de Erasmiaanse bronnenkritiek toe op zijn medische studies zoals bijvoorbeeld ook een Andreas Vesalius dat deed? Meer vragen dan antwoorden, maar zo heb je, lector amantissime, toch alvast een Erasmiaans nieuwtje op zijn geboortedag.

Hoe citeren?
Van Rooy, Raf. 2022. “De verjaardag van een dwarsdenker: Een korte appreciatie van Langereis’ Erasmusbiografie met een nieuwigheid als uitsmijter.” Adendros (blog). 28 oktober 2022.